Het is er niet al te klaar, wij constateerden een afwezigheid van lusters, de verlichting geschiedt indirect. De tweede kamer heeft een venster dat uitgeeft op een overdekte koer en niettegenstaande de indirecte verlichting heerst er een deemsterig licht. Voor het venster staat een divan. Verder is de plaats bemeubeld met een drietal tafels en een viertal clubzetels. Het venster is voorzien van donkere gordijnen en ondoorzichtige draperieen. Een prijzenlijst is niet uitgehangen.
Op vraag verklaart eigenares Mevrouw de Lentdekker, Antoinette, dat de taveerne genoemd werd naar een landstreek van Italie maar dat daarbij ook de overweging meespeelde dat zij in het jaar Negentiennegenendertig ontmoet heeft te Brussel professor Auguste Piccard die haar een model heeft getoond van de metalen bol waarmee hij de zee doorgrondt, de bathyscaphe.
Op vraag verklaart Merkes, Josiane, dat tijdens geslachtsbetrekkingen de verdachte een luide schreeuw heeft gegeven. Naar de reden daaromtrent gevraagd antwoordde verdachte dat hij zijn vrouw om het leven had gebracht. Op dat ogenblik nam Merkes, Josiane, dit niet ernstig daar zij verdachte zeer goed kende van vorige bezoeken waarbij zij zijn zacht en bedeesd karakter had gewaardeerd.
Wij stellen tegenover elkaar Merkes, Josiane, en verdachte. Deze laatste bevestigt zijn verklaring in tegenwoordigheid van de juffrouw die hij kent als de serveuse van de 'Picardy', dat hij geen geslachtsbetrekkingen heeft gehad omdat hij daar niet in de gewenste en noodzakelijke stemming voor was en omdat hij zich niet-lichamelijk aangetrokken voelt tot vrouwen van een ander of een gemengd ras. Merkes, Josiane, kan evenwel bepaalde bijzonderheden opnoemen die voorkomen op het lichaam van verdachte en is in staat die ongeveer na te tekenen. Opvallend is daarbij een litteken van een blindedarmoperatie in de vorm van een halfrond vleeshaakje.
Verdachte beschuldigde Merkes, Josiane, daarop van zich die avond met hem te hebben willen inlaten en allerlei middelen aangewend te hebben om de aandacht op zich te trekken. Als voorbeeld daarvan zegt hij dat zij tweemaal over een clubzetel sprong waarbij haar vrouwelijk deel zichtbaar was. Ook beweerde hij dat in de 'Picardy' sigaretten worden verkocht zonder taksbandje.
'Holst kan niet eens een goede advocaat nemen. Want hij heeft geen frank meer.'
'Hij kan het kasteeltje toch verkopen.'
'Maar, arm schaap, dat staat toch op haar naam.'
'Of desnoods de meubels.'
'Maar daar heeft minister Baelens al beslag op laten leggen. Hij was er rap bij. Hij heeft al de facturen op zijn naam. Tot facturen van haar schoenen en schorten.'
'Madame Laura droeg toch geen schorten!'
'Toch wel. Als zij van Brussel kwam voor een dag of twee drie deed ze niets liever dan de vloeren schuren, het parket boenwassen.'
'Om haar gedachten te verzetten,' zei Tante Violet. 'Pastoor Mertens heeft dat ook. Als 't warm is doet hij de grote kuis in zijn zwembroek.'
==
Raf getuigde dat hij wist dat Madame Laura, niettegenstaande zij Holst plechtig gezworen had hem trouw te blijven, weer intieme relaties had aangeknoopt met Minister Baelens. Haar erotische gevoelens werden namelijk uitsluitend gewekt door oudere mannen die een zeker sociaal gezag of daadkracht uitstraalden. Hun uiterlijk deed er niet toe, als zij maar vermogend en energiek waren, rond de vijftig, in driedelige maatpakken met gouden polshorloges en in harde zelfverzekerde stemmen bevelen gaven. Baelens, rood aangelopen en vet, industrieel, notaris en minister, voldeed aan dit ideaal. Aanvankelijk had zij haar overspel verzwegen, dan ontkend en beweerd dat zij met Baelens omging uit louter vriendschap. Waarop Holst uitzinnig een volksliedje had gezongen: 'En voor een frank of tien, voor een frank of tien liet zij, liet zij haar vriendschap zien.' Schaterend had zij toen bekend.
Raf getuigde hoe Holst hem in alle vertrouwen had verteld hoe de misdaad gebeurd was.
'Maar hij heeft er wel een schepke bijgedaan,' zei Meerke.
'Dat doet iedereen,' zei Mama.
De avond valt over de zonnewijzer, de rododendrons, de hagen. In het salon ligt een vrouw bleek als de dood op de sofa. Zij heft haar knie. Er is een ladder in haar zijden kous. Het wit vlees, geprangd tussen jarretel, kous en broekje, puilt uit. De vrouw kijkt of ze nog meer cellulitis heeft. Van de vrouw walmt de geur van verrotting, zoals naar men zegt rosharigen verspreiden als het regent. Een enorme man in houtvesterskleding kan zijn ogen niet van haar afhouden. Hij leunt tegen de schoorsteen. De vrouw trekt haar knie op en onderzoekt de kapotte punt van haar satijnen schoen. De man neemt zijn dubbelloopsgeweer en wrijft over de loop met een geolied vodje.
'Waarom is het tussen ons tot een kloof gekomen?' vraagt hij. 'Leg het mij uit, Laura. Misschien is er nog iets aan te verhelpen.'
'Wij kunnen samen leven als broer en zuster,' zegt zij.
'Dat zeggen Holst en Madame Laura niet,' zei Mama. 'Holst zou zoiets nooit over zijn lippen krijgen.'
'Waarom niet?' vroeg Nonkel Omer. Hij blonk, hij had zich in de kuip gewassen in de achterkeuken. Hij had een versgestreken gestreepte pyjama aan.
'Volgens mij heeft Raf dat van zijn ouders gehoord,' zei Meerke.
'Wel, Laura?'
De vrouw steekt haar tong naar hem uit. De man herinnert zich dat de jongens op school dit ook deden, omdat hij in lompen liep, niet kon of niet wilde praten, de weggegooide boterhammen opraapte en opat. Hij legt zijn geweer weg en slaat met de zijkant van zijn hand tegen haar slaap. Zij is meteen bewusteloos, haar pruik valt op het tapijt. Met een grijze zijden das van de notaris bindt hij haar polsen vast aan de buis van de centrale verwarming. Zij ontwaakt vijf minuten later als hij haar besproeit met een tuingieter. Zij zegt dat dit allemaal niets verandert tussen hen, dat wat hij ook doet haar ziel vrij is.
'God hebbe haar ziel,' prevelde Tante Berenice.
Op dat ogenblik loopt buiten, in het licht van het lantaarntje op het grasveld, een das.
'Hoezo, een das, die van de notaris?' vroeg Nonkel Omer. 'Zijn plastron?'
'Nee, een dashond, een tekkel,' zei Mama.
'Nee, een das die onder de grond woonde en soms gezien werd bij de vijver. 's Avonds kwam hij uit zijn hol om slakken te vinden,' zei Louis.
'Een marterachtige,' zei Tante Violet. 'Een centimeter of tachtig lang. Ge vindt ze bijna niet meer.'
==
Holst gaat naar de deur, opent uiterst stilletjes de deur, loert naar de das die stopt en zijn oren spitst, bijziende rondkijkt. Madame Laura keelt om hulp. Holst springt op haar toe en stopt het geolied vod in haar mond. Hij zegt snel: 'Wat moet ik met u doen? Ik kan niet tegen u spreken, ik heb dat niet geleerd, ge wist het op het moment dat gij aanvaard hebt om mijn vrouw te worden. Wat moet ik doen? Een cursus volgen om te leren zeggen wat er op mijn hart ligt? Het ligt aan mij, ik weet het, maar kunt gij mij niet helpen? Knik als ge akkoord zijt. Knik!' Omdat hij zonder ademhalen gesproken heeft krijgt hij de hik. Hij zegt snel, ook zonder adem te halen: 'Ik en de snik vlogen over zee, ik kwam weer en de snik kwam niet mee.' Hij blijft hikken.
'Komt het door de oorlog dat we geen gebenedijd woord meer kunnen zeggen zonder dat we direct het contrarie denken. Of dat we wat we denken direct aan stukken trekken?
Wat moet ik doen? Op u kruipen? En dan? Wat heb ik u dan verteld?'
Hij hikt, gaat naar de tafel, neemt er van een schaal vol vruchten die hij voor haar gehaald heeft een sinaasappel en eet hem op zonder adem te halen, met schil en al.
'Wij zouden hier schoon en op ons gemak kunnen leven. Het is misschien moeilijk voor u om iemand of iets anders gaarne te zien die niet u is. Maar moet ik de rest van mijn leven naar u blaffen lijk een hond? Hier, in die koude kerk?'
Raf getuigde dat de man toen zei dat hij medelijden met haar kreeg omdat ze probeerde te kotsen, dat hij bang was dat zij, bleek als zij was, misschien weer iets aan haar longen zou krijgen zoals toen ze veertien was, dat hij de zuur en voos ruikende prop van tussen haar tanden haalde en om vergiffenis vroeg, dat zij, alsof ze kotste, riep dat er geen pardon mogelijk was, nooit, geen pardon, maak mij los, hond. En dat hij zei: 'Ik ga u losmaken, Laura, lauw en los,' en hikkend naar de keuken ging, er het broodmes uit de lade nam, het weglegde en het vleesmes met tanden nam en terugkeerde naar haar verwensingen.
==
Holst deed een gebaar alsof hij zijn ribfluwelen jas wou uittrekken. Hij kreeg de toestemming van de substituut. Hij wees de plek aan die zijn vrouw innam bij de centrale verwarmingsradiator. Het vleesmes dat getoond werd herkende hij als dat waarmee hij zijn vrouw had gedood. Met het vleesmes in de hand liet hij zich fotograferen. Vervolgens toonde hij hoe hij de das had doorgesneden, hoe hij zijn vrouw bij de oksels opgenomen had, de trap afgesleurd. Hij vroeg of hij zich iets moest verplaatsen, want hij meende aan de lens te zien dat hij niet voluit op de foto zou komen.
De substituut vroeg hem of hij kou had, daar hij over zijn ganse lijf beefde. Hij antwoordde ontkennend. Men overhandigde hem weer het vleesmes. Hij toonde de plaats waar hij zijn linkerhand hield op het ogenblik dat hij de diverse sneden toebracht. Dat was meestal onder de kin van zijn vrouw. Vooraleer te vertrekken vroeg de verdachte of hij zijn scapulier mocht meenemen. Dit werd hem toegestaan. Daarop werd het elektrisch licht van het huis uitgeschakeld, het springslot van de voordeur werd gesloten en de voordeur verzegeld.
==
Madame Laura ligt op de rug, aangekleed. Haar pruik ligt ongeveer 0,50 m van haar verwijderd. Haar hoofd ligt in de richting van de kerktoren van Bastegem.
Zij is normaal gebouwd, metende 170 cm. De vingernagels zijn cyanotisch. Aanwezigheid van een ecchymose aan het onderste linkerooglid en ter hoogte van het linkerjukbeen. De linkeroorschelp vertoont op sneewonden gelijkende kneuswonden. De keel is volledig overgesneden, derwijze dat het hoofd half van het lichaam is gehaald. De schaars behaarde hoofdhuid is de zetel van vier op sneewonden gelijkende kneuswonden. In de rechterhelft van de hals worden minstens vier hernemingen gezien. De keeloversnijding is gebeurd tussen het tongbeen en het schildklierkraakbeen. De voorwand van de slokdarm is doorgesneden, alsook de grote halsvenen en de vertakking van de grote halsslagader. De mondholte is vrij. De hersenen zijn gekneusd. De longen liggen vrij in de borst. De grote luchtwegen bevatten slijm met bloed gemengd. De buikholte is droog. De darmen zijn glanzend. De milt weegt 100 gr. Beide nieren samen wegen 220 gr. De kneuzing van de rechter- en de linkerpols wijzen op snokkige bewegingen in vastgebonden toestand. Het linkerbeen ligt op een mand met kweeperen. De rechterhand ligt op een met bloed doordrenkte dweil, de linkerhand ligt in een bord van een speciale vorm, dienstig voor langharige honden.
==
'Omer, ge ziet wat er gebeurt als ge niet oplet,' zei Meerke streng.
'Laat Omer gerust,' zei Tante Violet.
'God hebbe hare ziel,' zei Tante Berenice.
'D'r is geen God en Maria is zijn moeder,' riep Omer.
'Omer, ge gaat weer over de schreef,' zei Meerke.
'Zeg zulke dingen niet, broer,' zei Tante Berenice stilletjes.
'Waar gaat ge naartoe, Louis?'
'Naar boven, Mama.'
'Is dat nu nog niet gedaan met uw verhaal? Wanneer mogen we 't lezen?'
'Ik moet nog tien pagina's.'
'Nog een dag of twee drie?'
'Ik moet het nog in het net overschrijven,' zei Louis nurks.
==
Louis zette zijn fiets tegen een muur van het schuurtje, maakte de mand met de pan van de stoverij los. Jules las in Snoeck's Almanak van het Jaar Tweeentwintig en vroeg als altijd: 'Welke weg hebt ge genomen?'
'Eerst naar het huis van Dokter Vandenabeele, dan het zijweggetje in langs de zuster van Liekens, dan de baan naar Klasteren, en nu door de kleine bosschage langs het kapelletje.'
'Ge liegt weer. Juist lijk hij.'
'Ik heb niemand, niemand gezien, Jules.' Hij had, heel vluchtig, een van de juniores gezien bij de kapel, maar die kon aan het stropen zijn geweest.
'Zeg aan uw moeder dat zij uw vader weghaalt,' zei Jules, ook voor de zoveelste maal.
'Ik zal het overbrengen.'
'Ik ben een beetje zot maar niet helegans. Ik dacht dat het een mens met educatie was, maar ik heb mij lelijk verkeken. Ik luister naar een preek in de radio. Hij zegt: ''Jules, zet dat af!" Ik zeg: ''Staf, alleen de godsdienst kan ons redden." "Vertelt dat aan mijn rechters," zegt hij!'
Papa schrokte de stoverij op, te ongeduldig om haar op te warmen.
'Te veel niertjes.'
'Mama dacht dat ge dat gaarne had, veel niertjes.'
'Wat weet zij van wat ik gaarne heb?' Zijn rechteroog was lager komen te liggen dan het linker. Een derde eenoog kan ik niet gebruiken.
Papa wreef zijn mouw over zijn mond en gaf zijn opdrachten. Aan Mama zeggen dat hij het hier niet meer uithield. 'Maar presenteer het lijk of dat het echt is. Een beetje theater!'
Dan Mama laten polsen bij de krijgsauditeur hoe het eigenlijk zat met het huisarrest, of dat niet zo stilletjes aan in de doofpot kon. 'Zij gaat toch dikwijls naar de auditeur? Zij gaat toch twee drie keer in de week naar zijn bureau? Die auditeur zou toch alles voor haar doen? Zij is toch goede maatjes met die auditeur? Zij gaan toch samen uit? Ge moet geen partij voor haar trekken. Zij is gezien met hem in een patisserie in de Maricolenstraat!'
Dan moest hij Pallieter van Felix Timmermans, Door het wilde Kurdistan en Door het land van de Shkipetaren van Karl May in de bibliotheek gaan halen.
'Ik mag niet naar de bibliotheek van Tante Violet.'
'Wat hebt ge thuis nog liggen?'
'Jetje Gibert en Henriette Jacobi, het is magnifiek, ge gaat schreien.'
'Alstublieft, Louis. alstublieft.'
Dan moest hij, als hij volgende week naar Walle ging, aan BoMama vragen om een halve kilo ingelegde haring en een foto, kwartoformaat, van Peter. Ook naar het graf van Peter gaan en daar het onkruid wieden, 'want ik ben zeker dat het daar een wildernis is'.
'Het stinkt hier.'
'Ik heb nochtans het venster opengezet vanmorgen.'
'Ge wast u niet, Papa.'
'Alle dagen. Bijkans alle dagen. Vraag het aan Jules. Wat doet Mama?'
'Zij wacht.'
'Tot ik weer thuis ben?'
'Natuurlijk.'
'Maar wat doet ze zo hele dagen? Breien, naaien? Nee, haar handen staan averechts. Babbelen natuurlijk. Over haar vent. Koffie drinken, taartjes eten en met haar vent de zot houden achter zijn rug. Gaat ze veel uit 's avonds?'
'Nooit.'
'Ja maar gij gaat vroeg naar uw bed, gij kunt niet weten wat ze 's nachts uitsteekt. 't Schijnt dat Geite, de koster, nu regelmatig naar Villa Zonnewende komt op zijn velo om een uur 's nachts? En dat de radio dan nog speelt?'
Hij krabde met een inktzwarte vingertop een rafeltje vlees van de bodem van de pan. Zoog er op met een zonderlinge verrukking. 'Maar ik mag niet klagen. Zeker niet. Mijn hele week is goed nu dat ik weet dat Churchill uit het gouvernement gewipt is. Wat zei hij? Dat de Engelse socialisten Gestapo's waren! Hij heeft het aan zijn muizenkloten, mijnheer Wee-Cee van Malbroek s'en va-t-en guerre! Die Engelsen zijn lang zo dwaas niet als zij d'r uit zien met hun bolhoeden!'
==
Tante Berenice, de Welwillende, sloeg terwijl haar moeder sprak haar ogen neer, zoals zij geleerd had op het pensionaat of in haar huis bij Nonkel-Adieu-Firmin, bij de Mormonen, Bogomuls, wat was het ook weer? Tante had er nooit meer over gesproken, over haar sekte. Alleen over God. Zij had rode handen van het asperge-raspen.
Mama kneedde broodkruim tot balletjes, met schuine kerfjes van haar vingernagels ontstond elke keer een rond Chineesje met een kleiner kerfje als pruilmondje, dat Mama elke keer plette tegen het tafelzeil met een patroon van Cordobaans leer. In Brugge, in de glorietijd van de Vlaamse gilden en ambachten: vierhonderd bewerkers van Cordobaans leer. Of driehonderd?
'Het is voor uw eigen goed, Berenice. Het zou beter zijn voor ons allemaal dat ge weggaat. Zeg maar niets, dan zegt ge geen kwaad,' zei Meerke.
'Houdt gij dan ook uw mond,' zei Louis.
'O, gij, gij zijt ook in het complot.'
'Complot,' zei Tante Berenice.
'Geef het de naam die ge wilt.'
'Ik heb alleen maar mijn plicht gedaan,' zei Tante Berenice voor zich uit, in haar ogen klonk het als rebels gegil, zij schrok van haar hoogmoed en zij ging naast Mama zitten, at een bijna plat Chineesje op.
'Een werk van barmhartigheid,' zei Mama.
'De zieken verzorgen,' zei Louis.
'Omer is er niet van verbeterd. Integendeel. En wij gaan dat potje gedekt houden.'
'Wat kunt ge er tegen hebben dat zij haar broer verzorgt?'
'Verzorgen? Constance, toch!'
'Wat kunt ge er tegen hebben dat zij een paar uurtjes met haar broer babbelt?'
'Zij zeggen een paar uurtjes nietsmendalle, zij zitten in elkaars ogen te kijken.'
'We babbelen wel,' zei Tante Berenice met de glimlach van een verdoemde.
'Waarover?'
'Over van alles.'
'Over God en zijn Bulgaarse heiligen zeker?'
'Dat is lelijk, moeder.'
'Berenice, ge liegt dat ge zwart ziet.'
'Of ik lees hem voor uit de gazet. Ik zoek eerst de stukjes uit.'
'En ge hebt zeker nooit op zijn schoot gezeten?'
Mama zag haar zuster rood worden, krimpen, in haar bijna vlekkeloos wit schort, en toonde geen medelijden.
'Hij is ongelukkig,' zei Tante Berenice.
'Omdat gij zijn hoofd op hol brengt.'
'Zijn hoofd was hol als hij hier aangekomen is,' zei Mama.
'Op hol, Mama. Als een paard. Op hol.'
'Louis, wilt ge uitscheiden met mij altijd te verbeteren! Het is niet omdat ge boeken leest dat... O, ge hangt mijn keel uit!'
Tante Berenice raspte de asperges, niet te veel maar zeker niet te weinig. Het was de laatste tijd van de asperges, zij waren al wat bitter. Na het koken, even in vers water zetten.
'Als ge denkt dat het beter is dat ik wegga, Moeder, moet ge't maar zeggen.'
Meerke antwoordde niet. 'Wat denkt gij, Constance?'
'Dat Moeder een slag van de molen gehad heeft,' zei Mama beslist. Louis stak een lucifer aan voor haar sigaret.
'Ik wil geen miserie,' zei Tante Berenice. Zij begon de asperges op te binden. 'Ik ga mijn koffer pakken.'
'Maar nee!' riep Mama. 'Trek u niet aan wat ze zegt.'
'Moeder heeft gelijk,' zei de Deemoedige. 'Ik besef het, dat ik hier tweedracht zaai.'
'O, Berenice, wilt ge uitscheiden met die heiligenboeken-woorden.'
Zij bleef opbinden. Mama keek naar de kalme vingers en zei: 'Wees voor een keer een mens als een ander en verweer u!'
Tante Berenice wendde zich van haar zuster af. Uit haar staalgrijsblauwe ogen, die van Mama, sprongen tranen als bij een kleintje, ineens, doorzichtige pareltjes die over haar wangen rolden. 'Hij is zo ongelukkig.'
Nonkel Omer merkte haar verdwijning pas uren later. Hij loeide, schopte de kalkoen. Hij trok een veldje bloemkolen uit en stampte er op met beide voeten. De hele lange nacht riep hij naar haar, tot Mama erheen ging.
==
In Walle sneeuwde het. De vlokken waren zo dicht als in Wenen die dag achter Mozart's kist.
Het regende in Walle maanden naeen, waardoor hongersnood ontstond en besmettelijke ziekten heersten. Het graan rotte op de akker. Onschuldige kinderen werden met de dorsvlegel doodgeslagen omdat ze te langdurig hoestten.
Het was een raadselachtige overhete zomer in Walle, de bommenwerpers daalden, het was zo heet dat de mensen niet in de schuilkelders wilden. Velgen, balken, een halve locomotief lagen in de brandende patisserie. In de Leie lagen platte boten waar soldaten mensen induwden met geweerkolven. Toen schoten zij gaten in de boten. Op de oever bond men een priester die de eed van haat jegens het koningschap weigerde af te leggen voor een kanon. Schroot en flarden van de priester regenden over het water.
De zon scheen zwakjes in Walle toen Louis langs de Onze Lieve Vrouwekerk kwam. Een mild licht lag over de Grote Markt. Uit de kerk waggelde een Frans republikeins officier met zijn armen vol gouden bekers en schalen, de Heilige vaten met de gewijde Hostien. De baas van het cafe 'Patria' die dit zag gebeuren, rende naar de bezetter en stortte zich tierend op hem. Voor de Fransman zijn sabel kon trekken was de Vlaming al weggerend in de richting van Het Hooghe, toegejuicht door alle Wallenaren die toen een optocht hielden: 'Wij willen de grondwet!' Dit was de Drieentwintigste Pluviose, het derde jaar van de Republiek. Op de Grote Markt stond, tegenover het stadhuis, waar men vroeger de guillotine oprichtte, op een camion, met zijn handen in de lucht, Vuile Sef.
Op een podium bij het Belfort danste een halfnaakt wezen met zwabberende borsten dat op Michele leek en de Godin der Rede voorstelde. 'Franse ratten, rolt uw matten!' schreeuwde het volk.
Louis vertoefde bij het groot portaal van de Sint-Maartenskerk en las, zoals meestal toen hij tijdens de oorlog naar het College liep, de inscriptie in de blauwe steen die daar in de muur gemetseld zat. 'H.L.B. Joos Mattelaer. Vertoeft wat, die hier voorbij gaat, bidt voor de ziel van Al-met-Raet, dees letters keert, 't is Mattelaer. Kent gij hem niet? Ghe raedt er naar.'
BoMama had geen ingelegde haring klaar. Zij wou ook niet mee naar Peters graf. ''t Zou te veel aan mijn hart gaan.' Zij wees naar het medaillon op haar borst waar op rood fluweel een witte haarkrul van Peter zat, als een ijl vleeshaakje. 'Ik ben er verleden week nog geweest met drie rozen voor de zevenendertig jaar geluk die ik met hem gekend heb, er bestond geen bravere mens op aarde.'
'Maar BoMama, toen hij nog leefde...'
'Uw grootvader had minder goede kanten lijk iedereen, het voornaamste is dat hij voor zijn huishouden gezorgd heeft tot op het laatst.'
''t Voornaamste is dat hij in de put geraakt is,' zei Tante Helene. 'Met het deksel er goed op.' Zij was dik, geperst in een mantelpak, een mevrouw van Walle die elke namiddag eclairs en boules de Berlins at in de patisserie Merecy.
'Ik ga een plaatje kopen van Sidney Bechet,' zei Louis. 'Gaat ge mee uitzoeken?'
'Nee, Louis,' zei zij mat.
'Hoort ge Sidney Bechet niet gaarne?'
''t Is mij al gelijk,' zei zij. 'Moet ik nog iets meebrengen, Moeder?'
'Maar Helene, ik heb u het briefje gegeven!'
'Ik denk dat ze in verwachting is,' zei BoMama nadat ze door het kelderraam gekeken had. 'Zij heeft het ook niet getroffen met die afgelikte boterham van een Erik. Wat is dat toch met mijn dochters? Maar voor Helene vind ik het triestig, dat kind verdient beter. Wat ze in die Erik ziet, ik kan het niet peinzen, maar misschien dat les extremes se touchent. Enfin, verleden week was ik geinviteerd bij haar, ik zeg in mijn eigen: ''het gaat toch niet waar zijn?" maar het was waar, het was weer ossentong met witte saus en champignons. Als 't geen ossentong is, is het kieken met witte saus. En bij het dessert, het was weer vanillecreme.'
'Vanille, dat is aphrodisiaque,' zei Louis. (Marnix de Puydt wou niets anders eten, de weken na de dood van Aristoteles. Omdat het het laatste was dat zijn kind gegeten had.)
'Daar heb ik nog nooit iets van gevoeld,' schreeuwde BoMama. Zij kreeg een hoestbui van het lachen, haar hangwangen schudden. Louis klopte zachtjes op haar rug. Zij ging achterover zitten, zijn hand zat gekneld tegen de stoel, in paniek rukte hij zijn hand weg. 'Al die jaren,' riep zij, 'al die vanillecreme gegeten en nooit iets van gevoeld! Jongen, schenk me eens een glaasje Grand Marnier in, 't zal wel slecht vallen maar het kan mij niet schelen.'
Zij legden samen een manille. 'Manille en vanille,' giechelde BoMama. Zij won de hele tijd en eiste, triomfantelijk gillend, onmiddellijke betaling. Louis zette koffie voor haar. Boven haar zetel hing Peter in kwarto-formaat, in een gouden gekrulde lijst. Ik ben onder u. Bomama volgde Louis' blik.
'Een heilige,' zei zij. 'Peinst ge soms op hem? Hoe dat hij kon redeneren in zijn schoon-Vlaams? In zijn goeie tijd ging hij twee keer te communie per dag. Om half zes in de mis van de onderpastoor en om negen uur in de hoogmis. Helene zegt dat het was om aan de mensen van Walle te laten zien hoe godvruchtig hij was. Ik zeg: ''Kind, het is de intentie die telt."'
De koffie smaakte haar niet. O, natuurlijk, hij had er geen snuifje zout in gedaan.
'Gij gaat nog veel moeten leren, mijn kleine Louis.'
Zij at vijftien amandelkoekjes.
'Nora en Leon spreken niet meer tegen elkaar. Zij spelen stomme ambacht. Nora is er ongemakkelijk van, ze moet aanspraak hebben. 't Is de schuld van Vervaecke, de facteur, ge kent hem toch nog?' Hij schreit nog elke dag omdat hij zijn examen in het Groot Seminarie van Roeselare niet gehaald heeft en volgens uw Peter is hij expres getrouwd met de zuster van de vrouw waar hij verliefd op was omdat hij niet wilde toegeven, zei uw Peter, aan zijn vleselijke lusten, en die zuster was lelijk als de neten en ziek, zij spuwde gal zo groen als die komkommer daar. Enfin, ik zeg was, ze leeft nog. Als ge dat leven kunt noemen.'
'Het was de schuld van Vervaecke?' zei Louis.
'Ja. Die dwazekloot van Vervaecke komt binnen terwijl dat Nora boodschappen aan 't doen was in de Sarma. En hij haalt uit zijn facteurssacoche een spaarbankboekje. ''Tiens," zegt Leon, wat is dat? - ''Ah, dat is uw vrouw haar spaarbankboekje," zegt die potuil. Zo is Leon te weten gekomen dat zijn vrouw achter zijn rug voor haar eigen spaarde. Wat verboden is bij de wet, alleen het familiehoofd mag sparen.'
'Zij spaarde misschien voor zijn begraving, voor als er hem iets zou overkomen.'
'Onze Nora!' brulde BoMama, en bedaarde meteen, een zomerwolk die voorbijtrok. 'Nee, 't was voor een nieuwe schouw, vierduizend frank, met leisteen, antiek Vlaams. Zij heeft dat bij een advocaat gezien. ''Het is nu al twintig jaar dat ik naar mijn schouw kijk," zegt ze, ''dat is te lang." Ze wil ook een nieuwe luster met van die gedraaide bruine armen, genre karrenwiel, ook op zijn middeleeuws. ''Op een luster," zegt ze, ''kunt ge hoogstens vijf zes jaar kijken."'
'En om dat spaarbankboekje spreken ze niet meer tegen elkaar.'
'Maar nee, Louis, dat is nog maar het hors d'oeuvre van de historie.
Ge weet dat Leon van die schone landschappen en stillevens kan plakken met velletjes hout in alle kleuren en soorten. Hij heeft dat in Duitsland geleerd. Eerst was 't aquarellen, nu is het in het hout. De lucht bijvoorbeeld in kersenhout, de Leie in gevlamde teak. Magnifiek. Nu is er een madame in de straat, ik ga haar madame X noemen want ge zijt een babbelmuil, en ze bestelt aan Leon een tableau in 't hout geplakt en zij geeft hem een foto die hij moet naplakken, een zicht op de Saint Bernardtorens, met een hoekje van de Papestraat omdat haar ouders daar een magazijn in kinderkleedjes gehad hebben. Leon die een centje wil bijverdienen maakt dat, en het is een meesterwerk, meneer de Deken wil er zelfs zo een voor zijn salon. Bon. Die madame X, een schoon vrouwmens overigens, zegt: ''Leon, zoudt ge dat meesterwerk woensdagavond willen brengen rond negen uur, mijn man voor wie zijn verjaardag dat het een surprise is, is dan naar de kaarting. Ik ga de deur tegenaan zetten, want ik ben misschien in mijn hof."'
'Om negen uur 's avonds in de hof, BoMama?'
'Wacht. Ge gaat gaan horen.'
'En die madame vraagt: ''Breng dat meesterwerk?" Maar ze had het nog niet gezien!'
'Jamaar, is 't gij die vertelt of is 't ik? Ge gaat gaan horen. Leon komt toe, hij vindt de deur tegenaan, hij gaat binnen, 't licht is aan in de gang. Hij roept: ''Is er iemand?" "O, Leon," zegt ze van boven op de gang, ''ga maar in het salon en zet u. D'r is Cognac en Cointreau."
In het salon kijkt Leon waar dat zijn tableau het best zou kunnen hangen. En ze komt binnen, in hare peignoir. ''Martha," zegt Leon, ''ik ben hier met mijn kunstwerk." "O, zet het daar maar op de stoel," zegt ze. Hij zet het op de stoel en ze trekt haar peignoir open en daaronder, Louis, is ze poedelnaakt en zij gaat op de divan liggen.
''Jamaar jamaarja," zegt Leon, ''ik ben hier met mijn tableau en voor zoiets heb ik geen tijd!" "Hoezo, geen tijd?" zegt ze. ''Nee, Martha," zegt Leon, ''ik ga het u vlakaf zeggen, ik hou mij liever niet bezig met iemand uit de gebuurte, daar komt alleen maar trammelant van." - ''O," zegt ze, ''Leon, als ik ergens anders zou wonen, in de Sint Ignatiusdreef, zou het dan wel kunnen?" "Ik zou er kunnen over peinzen," zegt Leon, en zij, die madame X dus, begint te schreien, maar te schreien en te snikken: ''Leon, Leon, Leon!"'
BoMama stootte met verkrampt gezicht een onmetelijke pauwenschreeuw uit, de lome straat buiten werd wakker.
' ''Leon, Leon, Leon. Mijn man is in geen zes weken aan mij gekomen en hij slaapt alleen, omdat hij voor zijn examen als werkbouwingenieur staat, en uw vrouw, mijne beste kameraad Nora, zei mij dat ge de grootste hoerenjager van de wijk waart, Leon, Leon, Leon, ik wist niet beter, ik dacht in mijn eigen: Als dat zo is, dan kan ik niemand beter vragen dan Leon."'
Zij zuchtte diep, zijn logge grootmoeder, met jongemeisjesogen glanzend van de krolse waarheid, haar lippen tussen het web van kloven bij de mondhoeken opgetrokken, grijnzend om de rare sprongen en dansen van het menselijk ras. Ook een soort zang tegen de dood. Een andere zang dan Vlieghe met zijn bebloede banjo in zijn armen.
'Ik weet wie madame X is, BoMama.'
'Gij?'
'Martha Kerskens, die vroeger bij ons aan de overkant woonde en die verhuisd is naar de Zwevegemse wijk.'
'Hoe haalt ge dat in uw hoofd?'
'Ge hebt zelf gezegd: Martha.'
'Martha. Dat heb ik niet uitgesproken.'
'En haar man studeerde in onze tijd al voor ingenieur.'
'Het is helemaal iemand anders,' zei BoMama. 'Tenzij dat ge 't gehoord hebt van Mona.'
'Ik heb Tante Mona in geen tijden gezien.'
'Het is maar best ook. Ze zit met een hele pak aandelen van haar vader. Maar ze wil ze niet laten zien! ''Ik moet zijn laatste testament uitvoeren," zegt ze. ''Ik wil die aandelen direct bovenhalen en officieel verdelen onder u en mijn broers en mijn zusters, direct, maar wat gaat er dan nog overschieten, met de procenten van de notaris, met de erfenisrechten aan de Staat en ci en la en de onkosten? Dus houd ik ze liever in mijn coffre-fort." 'k Zeg: ''Ge kunt ze zo blijven houden, Mona, en alle maanden rente gaan halen naar de bank." "Zes maanden," zegt ze, ''dan kan er geen bezwaar meer aangetekend worden door personen die menen dat ze ook recht hebben op een stukje van de taart."
Waarmee ze natuurlijk Antoinette Passchiers bedoelde. Maar dat betekent dat ik hier minstens nog zes maanden Mona moet ontvangen onder mijn dak.'
Tante Helene kwam terug met twee uitpuilende tassen. Louis hielp haar de groenten schoonmaken en snijden, de rapen, de wortels, de selderij, het wit van prei, de groene kool. BoMama schilde de aardappelen. Er was rundvlees, kalfsnek, schaapsschouder, spiering, staart van een varken en mager gezouten spek. 'Geen hutsepot lijk dat uw moeder maakt, Louis, die slappe kost uit haar streek. Dat noem ik geen hutsepot, dat noem ik soep of pot-au-feu. In een serieuze hutsepot moet de fourchette blijven rechtstaan. Ge had beter morgen kunnen komen, Louis, dan is hij veel beter. Zoals wij, als we een nachtje kunnen slapen over onze miserie.' Louis zei dat hij weg moest, naar het kerkhof.
'Dat graf zal niet weglopen,' zei BoMama grinnikend. 'En die gast die er onder ligt ook niet.'
Meteen kwam er een waas van intense rouw over haar.
'Ik maak hier nu zo'n grote hutsepot en voor wie? Morgen gaat Helene er een beetje brengen naar Nora, 't is al. Zelf is zij er niet voor, naar Mona wil ik er geen laten brengen of er moet rattenkruid in zijn, Robert eet geen vlees meer en Monique in haar pretentie vindt hutsepot iets voor 't gemeen volk. En gij loopt ook weg, Louis. Ik ga maar peinzen dat onze Florent tegenover mij zit vanavond aan tafel. Die daar in Engelse grond ligt. Ik kijk alle dagen als ik uit mijn bed kom naar zijn doodsbeeldeke. ''Christen ziel, kom tot Jezus in zijn allerheiligste sacrament, hij is uw slachtofferande."
En iedere keer dat er iets aanbrandt in de keuken, peins ik ook aan hem, aan onze Florent.'
==
Louis stapte uit in het Brusselse Zuidstation, in de doordringende geur van chocolade. In de eerste taxi van de rij, het kleinste wagentje, las de chauffeur in Le Soir maar toen hij boerke-van-den-buiten-Louis zag sprak hij Brussels Vlaams en deed hem voorin zitten. Versterving stemt de goden gunstig, daarom zat Louis in het nauw, knieen opgetrokken, elleboog tegen de deur. 'Born looser,' zei Djeedie. 'No, Djeedie.' Djeedie, nu ook verdwenen in het labyrint van Europa. Of al terug naar Amerika. Was getrouwd of zou trouwen met een vrouwelijke psychiater, zei Gene. Zou mij Harmonium geven. De herinnering aan de blackbird vervaagde al. Blackbird, sta me bij.
De chauffeur mompelde onafgebroken, '...o nee, geen voorrang, nee, mijnheer de autobus, nee, ik had de Agneessensstraat moeten nemen, madame wil voor, uit de weg, stomme spleet, de Arenberg en dan la Rue Saint Jacques, Rue Jacqmain, voila, 't is nog rap gegaan.'
In het immens gebouw waren alle lichten aan om vier uur, op een zonnige dag. Achter het glazen schot zei een klerk dat hij voor advertenties aan het loket ernaast moest zijn, maar dat het loket gesloten was. 'Voor een wedstrijd? Welke wedstrijd?'
'Van het beste verhaal over de oorlog of iets dat onrechtstreeks met de oorlog te maken heeft, de datum dat het binnen moest zijn is overmorgen, ik...'
'Andre, weet gij iets van een wedstrijd?'
'Miss Anderlecht?'
'Van een verhaal over de oorlog.'
'Of een novelle,' zei Louis.
'Een verhaal?' Andre telefoneerde, uitgezakt achter zijn bureau, knikte zes zeven keer terwijl hij Louis monsterde. 'Op het eerste verdiep.'
'Dacht ik ook,' zei de klerk.
Met bonzend hart wachtte Louis in een bedompt kamertje tegenover de woudgroen geverfde gipsen buste van een Vlaamse Kop met baard en lavalliere. Een man met vlinderstrik zei dat hij de secretaris van de jury was, wat kon hij voor Louis doen? 'Ik kom mijn verhaal inleveren.' (Mijn tekst, geniet, genummerd, mijn levenswerk, hartenbloed, mijn weeskind. Mama heeft veel geld betaald aan een ex-hopman van de Zwarte Brigade om het te laten tikken in drie exemplaren. 'Wat vindt ge ervan?' - 'Als ik tik lees ik niet.' - 'Nee, maar uw algemene indruk?' - 'Het is mijn genre niet.')
Het verdriet, door Louis Seynaeve, las de man in een basstem alsof hij een luisterspel aankondigde in de radio. 'Maar jongen, hoe haalt gij het in uw hoofd? Dat is absoluut niet volgens het reglement.'
'De datum...' (Mama heeft het reepje, het dagbladknipsel met het reglement, weggegooid. Maar ik herinner mij de datum. En het adres van Het Laatste Nieuws. En dat er drie getikte exemplaren moesten zijn.)
'Maar uw naam staat er op! Dat mag niet!'
'Dat is mijn naam niet,' zei Louis. 'Het is de naam van mijn broer.'
'Kan uw broer dan het reglement niet lezen? Elke inzending moet per post verstuurd worden. De stempel van de post dient als bewijs voor de datum. Wij hebben dat reglement niet uitgevonden. En gij brengt dat hier binnen met de naam van de auteur erop, van uw broer, terwijl het met een motto moet geschieden. Wij mogen de auteur niet kennen, anders zijn we toch bevooroordeeld. Ik heb dit nog nooit meegemaakt.'
Louis' hart tampte, stampte in de holte van zijn karkas. Ik krijg een crise.
'De auteur,' zei hij, 'kon het reglement niet lezen omdat hij dood is.'
De secretaris wees naar een oudleren stoel met koperen knoppen. Hij ging zelf ook zitten. 'Dat schept een probleem.'
'Mijn broer is gestorven in een concentratiekamp,' zei Louis. 'Hij was een intellectueel die in het ondergrondse heeft gewerkt, zonder ooit de vruchten van zijn clandestiene arbeid te hebben gesmaakt.'
'Gaat deze inzending over zijn belevenissen?'
'Zijn eigen belevenissen, ja, natuurlijk.'
'Daar zou Het Laatste Nieuws zeker in geinteresseerd zijn.'
'Het gaat niet direct over het concentratiekamp. Het is een beetje...'
'Welk concentratiekamp?'
'...gesymboliseerd. Eh, Neuengamme.' (Hiervoor zal ik gestraft worden. Tot bloedens toe. Algemene kanker. Te beginnen met de darmen. Dan zaait het uit.)
'Het is een goed onderwerp. Het Belgische volk moet de feiten leren. Van de bron zelf.'
'Hij heeft mij de tekst gegeven voor hij weggevoerd werd. In een beestentrein. ''Zorg er goed voor, Louis," zei hij.'
'Ik dacht dat hij Louis heette.'
'Hij vroeg me of ik zijn naam wou overnemen. Om na zijn dood zijn levenswerk te redden, verder te zetten. Ik heet Maurice.'
'Daar moet een mouwtje aan gepast kunnen worden. Als secretaris van de jury kan ik uiteraard geen stem uitbrengen. Ik kan dus in een zekere zin niet bevooroordeeld zijn geweest. Ik geloof dat ik het op mijn verantwoordelijkheid kan nemen om te zeggen dat het manuscript met de post is binnengekomen.'
Hij woog de envelop in zijn handpalm. 'Ongeveer twintig frank. Doe de envelop zo meteen op de bus hier om de hoek, dan komt het hier morgen reglementair toe. Geen haan die er naar kraait. Ik zou de postzegels met plezier uit mijn eigen zak betalen. Een verzetsstrijder moet evenzeer, zoniet meer, zijn kans krijgen, maar ik moet toch ook de huishoudkas in de gaten houden op het einde van de maand. Ik heb drie dochters, dat loopt in de papieren.'
'Dank u, mijnheer.'
'Er staan afschuwelijke dingen in zeker?'
'Het is meer over zijn jeugd.'
'Het verdriet, het is een goeie titel. Aan de andere kant... Mankeert er iets aan. Het is... het is... zo kaal. Iedereen heeft verdriet. Waarom noemt ge het niet Verdriet om het Vaderland. Ik verzorg dikwijls de titels van ons huisorgaan hier en...'
'Ik weet niet of mijn broer dat goed zou vinden.'
'Of gewoon, simpelweg Het verdriet van Belgie. Twee doffe e's en twee ie's. In het Engels: The sorrow of Belgium. Als ge de prijs wint met die titel kunt ge altijd eens op mij peinzen, een kleine procent.' Het was een grap. Het was geen grap.
'Ik dacht het geld aan Louis' moeder te geven,' zei Louis. 'Zij spaart voor een gedenksteen.'
'O, ja!' riep de secretaris. 'Verdorie! Het motto. Denk aan het motto. Precies herhaald in de brief met uw curriculum.'
'Levet Scone,' zei Louis.
'Uitgesloten. Dat is veel te flamingantisch. Het is werkelijk het moment niet voor iets middeleeuws. Gersaint van Koekelare, onze voorzitter, zou het niet eens willen inkijken. Niet dat hij de andere manuscripten inkijkt. Maar iets dat in de verste verte naar flaminganterie riekt, daar zou hij blindelings tegen stemmen. Niet dat hij anders zo goed ziet. Maar zijn stem kan in geval van een draw voor dubbel tellen.'
'Kol nidrei,' zei Louis. De klaagmuur van Jeruzalem kermde over zijn gehele lengte.
'Is dat Grieks?'
'Hebreeuws.'
'Natuurlijk, natuurlijk. Ik was een beetje op een dwaalspoor door de naam Seynaeve. Seynaeve, Sneyssens, het klinkt zo Vlaams. Natuurlijk. Het verklaart ook zijn werk in de weerstand. Gij, joden, waart in de eerste linies tegen de nazi's. Dat ik daar niet meteen aan gedacht heb. Excuseer mij.'
'Ziet ge dat dan niet?' vroeg Louis en toonde de man zijn geblutst West-Vlaams profiel van Papa en Peter.
'Nu dat ge 't zegt. Ik bedoel, nu dat ge 't laat zien. Hoe heette dat motto ook weer? Kool nitree? Ik zal het onthouden bij de deliberaties van de jury.'
Louis spelde het, letter na letter en walgde van de jongen die jaren geleden in de klas vernederd werd door Daels, de leraar Nederlands die beweerde dat hij zijn opstel over de lente in de stad niet zelf geschreven had en nu een weerzinwekkende revanche nam. Maar hij gooide de envelop met motto en de bijbehorende brief met motto in de bus om de hoek.
==
Nonkel Omer stond wijdbeens tegen een appelboom en wreef zijn onderbuik tegen de stam. Alhoewel er niemand anders thuis was, rende Louis jachtig naar zijn oom toe.
'Niet doen, Nonkel!'
'Waarom niet?' (Waarom, waarom niet, de stompzinnigste van alle vragen.)
'Uw moeder gaat het zien.'
Het geschok hield op. Een holle stilte. Louis nam de lauwe, trillende hand en leidde Nonkel Omer naar het huis. Nonkel Omer deed een tweedekker na met geput-put-put en wiekende armen toen hij plots een jankend kreetje uitstootte, naar de garage holde en er de deur op slot deed. Nonkel Armand kwam langs de dahlia's gereden op zijn motorfiets. Hij deed zijn stofbril af die inkepingen achterliet in zijn gezicht. Hij legde zijn wijsvinger op zijn lippen, en ging op de toppen van zijn tenen naar de garage, keek met een zorgelijke nieuwsgierigheid door het vuile raampje. Louis, naast hem, zag hoe Nonkel Omer met hoofd en bovenlijf onder vier-vijf Engelse legerdekens was gekropen. Zijn naakte kuiten onder de opgetrokken broekspijpen waren weerloos, papierwit.
'Bezie dat,' fluisterde Nonkel Armand, 'bezie dat toch.' Hij sloeg de kalk van zijn schouders en liep naar de achterkeuken. Louis zei dat de vrouwen naar de naaister waren. 'Drie dikke boerinnen onder een paraplu,' zei Nonkel Armand. Hij zocht in de keukenkast, een zoon alleen in het moederlijk huis, vond speculaasjes, at er van, met lange, gelige tanden.
Een monotoon gejammer weerklonk uit de garage, het duurde langer dan gewoonlijk, misschien omdat Nonkel Omer bleef wachten op de vertrouwde begeleiding van Hector die opgegeten was, voor de helft door Papa.
'Wij zouden een vrouw voor Omer moeten vinden,' zei Nonkel Armand. 'Misschien een van de drie uit de "Sirocco". Maar ik heb geen geld. Ik zou hem achter op mijn moto naar de "Sirocco" kunnen brengen, zo rond twee drie uur, als er niet veel te doen is. Het zou hem kalmeren.'
'Of het tegenovergestelde.'
'Ge hebt nog gelijk ook, Louis. En ik heb toch geen geld.'
Nonkel Armand bracht krakende geluiden voort. Op zijn blote borst zat pakpapier. In de gevangenis had hij iets op zijn bronchien gekregen.
'Het tegenovergestelde,' zei hij. 'Ge hebt gelijk. Hoe dat wij niet kunnen leren dat wij hem beter tussen de deur of in een melkfles zouden steken.'
==
Papa en Louis gooiden naar een kurk waarop eenfrankstukken lagen, met een schijfje lood. De munten spatten op, Papa liet de kreet van Tarzan horen. Mama riep vanuit het raam van haar kamer: 'Is 't gedaan, groot kind?'
'Het is tegen u,' zei Papa.
'Zeveraar,' zei Louis. Zij gingen in huis.
'Van als ik terug ben in Walle ga ik een voordrachtavond inrichten met niets dan Vlaamse gedichten over doden. Marnix de Puydt kan er pianomuziek bij spelen. Ter ere van mijn kameraad Serruys die gestorven is aan een soortement tyfus in het kamp 'Flandria'. Ik heb het vanmorgen gehoord.'
'Wie was dat, Serruys?'
'De man die Wanten speelde, een ingenieur. Apotheker Paelinck zou zijn repertoire als Dalle moeten bovenhalen en weer voor Dalle spelen. Gedichten van Guido Gezelle, Cyriel Verschaeve, Rodenbach en daartussen voor de vrolijke noot, lijk vroeger, de grollen van Wanten en Dalle.'
'Maar wie gaat er voor Wanten spelen?'
'Ik natuurlijk,' zei Papa. 'Ik ken dat repertoire van buiten. En ik leer rap.'
'Eten,' loeide Tante Violet.
'Als we nu eens samen naar Argentinie gingen. De Byttebiers hebben daar een houthandel. Als simpele magazijnier verdient ge daar meer dan uw brood. En 't leven is er goedkoop. Al dat vlees direct van de pampas.'
'En Mama dan?'
'Zij zou ook meekunnen,' zei Papa aarzelend. 'Als gij er op staat.'
==
Nonkel Robert eet geen vlees meer. Hij kan het niet meer zien of luchten. Hij mag ook niet te veel eieren of chocola eten vanwege zijn lever, het orgaan van de mens dat het moeilijkst te repareren is.
'Een sigaartje, Louis? Allee toe, ge hebt toch uw golfbroek aan, ge kunt gerust het schijt krijgen. Het zijn straffe sigaartjes, maar ge hoest er niet van.'
'Vlaanderen die Leu', een merk voor de zwarten.
==
'Uw Nonkel Robert,' zegt Tante Mona, 'weet geen weg met zijn geld. Minister Gutt heeft niet veel moeten halen bij Robert, hij heeft het voelen aankomen en al zijn geld in huizen en land gestoken. Onder verschillende namen natuurlijk. Maar 't schoonste, hij heeft in 't diepste geheim in zijn Louis Seize-slaapkamer een spiegel laten aanbrengen op het plafond, verstaat ge, Louis? om te zien hoe dat zij samen, ge verstaat me. Bon, de eerste avond gaan zij liggen, Robert en zijn uitgedroogde haring van een Monique, en het is maar dan dat zij gewaar werden dat zij alle twee eigenlijk feitelijk een bril dragen en dat ze dus binst dat ze bezig zijn met, ge verstaat me, dat ze, willen ze iets zien hun bril moeten ophouden. Ik heb in mijn broek gedaan!'
==
'Uw Tante Mona,' zegt Nonkel Robert, 'alhoewel zij Vader zijn laatste centen heeft afgedroogd, ik heb er toch compassie mee, met wat ze tegenkomt met haar Cecile. Hoe, weet ge dat niet? Cecile is in verwachting. Vijftien jaar en volgestoken door een danseur van zestien jaar. 't Jongste ouderpaar van Belgie. Monique en ik, we hebben ons krom gelachen, want het is gebeurd na een vertoning van het Vlaams Ballet in de schouwburg, die jongen is van rond de kanten van Denderleeuw en hij heeft haar thuis gebracht, enfin thuis, zij zijn al likkend en smikkelend tot aan de Gendarmerie geraakt en daar is 't gebeurd, tegen de muur van de Gendarmerie, rechtopstaande. 'k Zeg, ''Mona, ze konden geen beter plekske vinden want 't is juist tegenover de kraamkliniek." Wij lagen blauw, Monique en ik.'
==
'Ik ben maar voor een ding benauwd,' zegt Tante Mona, 'dat is dat dat kindje van die smalle enkels en halswervels krijgt lijk bij mij, ik heb daar heel mijn leven last van gehad. Maar voor de rest, laat Robert maar lachen.'
'Ach, 't is modern, Mona. De jonge gasten beginnen er vroeg aan de dag van vandaag.'
'Romeo en Juliette, hoe oud waren ze? Ook een jaar of vijftien.'
'Ik ga die twee jonge trouwers de kamer van Vader verhuren, en zo is iedereen content. En die niet content is moet maar naar de andere kant van de Leie kijken.'
'Dat komt dat we binnenkort ook gaan horen dat onze Louis aan verkering denkt, he, Louis?'
'Onze Louis is niet voor vrouwen,' zei Mama, poeslief en bitter, haar lange vingers met de scharlaken gelakte nagels in haar dorre schoot waar ik ooit in deinde, vlotte, noodgedwongen.
==
'Ge waart juist geboren, Louis,' zei Tante Violet, 'ik kwam uw moeder opzoeken. Ik was zeeziek van de reis met de trein. Uw Mama had een inspuiting gehad en ze werd er juist van wakker, zij doet haar ogen open en ze ziet mij en ze zegt: ''Maar Violet toch, wat hebt ge nu aangetrokken?" En ik had dat kleed expres gekocht om naar 't moederhuis te komen, het was charleston, een casaquin, wasecht, het paste bij mijn velours de chiffon. ''Maar," roept ze, ''Violet, ge hebt geen postuur om volants te dragen." En van die dag af heb ik nooit, nooit geen volants meer gedragen.'
==
'Wij hebben Omer weer naar de Broeders van Liefde moeten brengen. Maar er was geen plaats. Hij zit nu in de abdij Saint Bernard. Het kon niet meer zijn. De gebuurte reclameerde over dat geschruwel om Berenice 's nachts. En hij zat hele dagen in zijn eigen te stekken met breinaalden. Hij mag in de hof van het klooster werken. Het is geen gewone abdij, de abdij Saint Bernard. De gewezen eerste minister van China zit daar ook. Ja, in een pij. Nee, niet als patient natuurlijk, een eerste minister. Hij is nog getrouwd geweest met een Belgische. Was dat geen gravin Kervijn de Roozebeke? Foe heette hij, of Toe, ik wil er van af zijn, en nu heet hij Petrus-Celestinus, en de novicen zien hem wreed gaarne omdat hij veel kan vertellen over Oosterse zaken. Zij hebben wel een heel andere schedel dan wij. Maar een charmante mens. Ja, ik heb hem gesproken in de spreekzaal terwijl Omer in het bad gestoken werd, want als er bezoek komt worden ze altijd eerst schoon gewassen. Wij hebben gesproken over kerkelijke zaken. Hij wist alles over het Vaticaan, Foe. Of Toe. Dat hebt ge met bekeerlingen, zij zijn veel fanatieker dan wij. We hebben nog gelachen ook. Want hij vertelde dat Paus Leo de zoveelste altijd maar predikte tegen de zonde van het spel en zelf nachtenlang schaakspeelde. En Paus Pius, ik geloof Pius de Negende, was een fameuze biljarter.'
==
'En voor een frank of tien liet zij haar vriendschap zien.' Bekka in de kleiputten.
==
'Hebaba heba.' Helen Humes in de American Forces Network. Kanker in die stem.
==
Papa wil een nieuwe, helemaal opnieuwe drukkerij beginnen. In Leupegem. Mama wil niet. 'Ik ga mij niet in Leupegem gaan begraven, Staf.' - 'Ge blijft liever in de Grote Metropool Bastegem?' - 'Hier zijn mijn broers en zusters.' - 'En uw moeder?' - 'Wat is er van mijn moeder?' - 'Een propere teef, dat is zij.'
'Waarom?'
'Daarom.'
==
Papa komt binnen, verbrand van de zon in Blankenberge. Hij wou ab-so-luut de zee zien. Het zee-tje. Onzijdig als Het Leeuw. Zij zeggen: de Duitsers, de Duitsers, ja maar het zijn de Duitsers die offi-cieel de rouw afgekondigd hebben voor de grote Taalkundige Vrielynck, waar dat de kinderen en de ouders en de grootouders van Walle met stenen naar smeten.
'Ik ben lelijk verbrand, Constance.'
'Doe er margarine op.'
'Ik heb krabbenpootjes meegebracht, levend vers.'
'Ik ga ze vanavond niet meer koken. En laat mij gerust. Ik luister naar de radio.'
'Maar zij zijn al gekookt. Het is om koud te eten, met mayonaise.' (Mayonaise, die met een bijna onhoorbaar gesis schift als de damp vanuit haar vlot, vanuit haar vriendschap.)
(Met vinaigrette dan maar. Peterselie fijn snijden en bieslook. Waar is de schaar? In het oog van Vuile Sef. Zij beeft daar niet, de schaar van Solingen Staal.)
Papa slaat in de keuken met een hamer op de krabbenpootjes op de keukentafel. De laatste fibrillen van hun vlees zullen ze afstaan, de krabben, hun laatste bindweefsel.
'Staf, is het uit?'
Want Mama hoort, o, de radio niet goed meer.
('Neem toch eens een andere post, Constance.'
'Ik kan niet, Violet, niet op dit uur.')
De Duitse vrouw in de radio hoort men nooit naar adem snakken, nooit hikken, nooit: ik en snik gingen naar de zee. 'Kreis Donaueschingen, Haas, Habermann, Hahlen, Heber, Heck, Oberleutnant Herbst, Heussler, Hieber, Hirsch...'
'In einer Nacht im Monat Januar des Jahres Neunzehnhundertzweiundvierzig, ich wiederhole. Am Dritten September Neunzehnhundertvierzig...'
Papa legt in de keuken de krabbenpootjes op een driemaal gevouwen handdoek en de handdoek op de keukenvloer en slaat zachter, te zacht voor de schalen, te luid voor haar die schreeuwt: 'Is het uit? Is het uit?'
Bij de M van Mahler, Maschler, Mattheus, komt zij binnen in haar eigen geur van zee. En zij gaat tekeer over de geur van de krabben.
En over haar pasgedweilde vloer! En die schalen? Wat doen wij met die schalen? (Verbrijzelen, pletten zoals men dat met menselijke gebeenten doet na het overhaastig verbranden, waarna men het gruis als mest over de velden strooit rond de speelgoedfabrieken.)
'Proeven, Constance? Zij zijn levend vers!'
'Nee, bedankt.'
Papa eet te snel van het krabvlees, te Seynaeve-gejaagd, steeds een zeis ontwijkend. En te veel, monden vol, zonder pauze slikkend en malend, en de Duitse vrouw in de radio neemt ook geen pauze, alleen Mama is een niet te overziene, lange pauze. En Papa, bol en vol krabvlees, staat boerend en puffend in de veranda.
'Een simpel huizeke. 't Mag desnoods met een strodak zijn,' zegt hij. 'In een gemeente als Leupegem vindt ge dat nog. En het zelf wat opschilderen. 's Avonds bij de Mechelse stoof, met een leerzaam boek of luisteren naar de merels.'
Tante Violet schakelt over naar American Forces Network. Het mag. Het alfabet van de slachtofferanden verschuift naar morgen, zelfde uur.
==
Geen woord over de wormen in Madame Laura in die kweepeerkelder. Toch moeten ze hoorbaar zijn geweest. Eitjes, larven. Als het warm is in de kweepeerkelder zijn zij in een dag uitgebroed. De eieren worden meestal overdag gelegd, in het zonlicht. De wormen eten zich gek, haastiger dan generaties Seynaeve.
==
De secretaris van de jury zegt: 'Een laag, uiterst laag maneuver. Wij hebben er geen woorden voor. Er zijn terreinen die men niet, nooit...
In een woord, de jury en ikzelf vonden uw procede minderwaardig. Maar goed, ge zijt nog jong en daarom...
Afgezien van de moraal, de spons erover.
Tenslotte gaat het om...
Jazeker, interessant genoeg om...
Maar te lang, veel en veel te lang, het is gedorie een...
Tegenwoordig noemt men dit roman, ja zeker.
Toch te onoverzichtelijk voor onze gewone...
Te cru ook. Onze doorsnee lezer...
De heer Johan Vergijsen van Mercurius zal u... Ja, het tijdschrift Mercurius.'
==
Le jour de gloire est arrive. Ik haalde de trein. Stierenminnaar Iwein-de-Koe riep met een hooivork zwaaiend 'Zwartzak' naar mij.
Geen juniors te zien aan het station. Juniores, zegt Morrens.
En dan, het omen. De treinwachter floot omineus. Hij gaf het sein aan de machinist om te vertrekken toen Vrouw-met-Tulband wou uitstappen, al aan het uitstappen was, en op het grint viel, op verbaasde dikke knieen overeindkwam door zich op te trekken aan de bretels van stationschef Bakels. Bakels omarmde. Sereen geworden Vrouw-met-Tulband sloeg. De treinwachter verloor zijn pet terwijl hij jammerde dat hij de reglementaire tijd had gewacht en dat was vijftig seconden.
==
Liet me scheren, voor het eerst in mijn vroegrijp vroegrot leven.
Mijn neus werd fiks vastgeklemd.
Djeedie: 'Als je voor de rest van je leven makkelijk wilt zijn en je nooit wilt hoeven te scheren, moet je je eerste baardharen verschroeien.' Grap of geen grap?
(Snerpende Dalle: 'Wat is het toppunt van vaderlandsliefde, Wanten?'
Looiige Wanten: 'Dat weete kik nie.'
Furie Dalle: 'Met een rode kont een gele stront schijten op een zwarte steen!')
('Wat is het toppunt van Vlaamse liefde?'
'Dat weete kik nie.'
'Sterven van de honger met een Frans brood onder de arm.')
Je kon het niet aan Djeedie merken of het een grap was. Blauwe gangsterwangen. Grauwe wangen die keer dat Papa zijn excuus aanbood.
Ik moest, ingezeept, aldoor niezen maar bedwong het rebelse klierenlijf. Tot aan mijn neus zat ik, door Harry de Brokkenpiloot achter de linies gedropt, in de modder van de Leie. ss Panzer Leibstandarte kwamen langs. Niezen was dodelijk.
Dus niesde mijn lichaam niet.
'Sssschblief. Een beetje naar achteren. Merci, dank u wel. Sssschblief. Een beetje opzij.'
Gaf de coiffeur 250 procent fooi. Hij vond het gewoon.
==
Johan Vergijsen van Mercurius dronk port. 'Heeft u ooit mijn Wachten op Gwendolyn gelezen? Ingekeken?'
'Vroeger.'
'Zo. Vroeger? In de kleuterschool dan!'
'Nee. In het College.'
'In het College? In de bibliotheek van het College?'
'Ik bedoel: in de tijd dat ik naar het College ging.'
'Schreef u toen al, in die tijd?'
'Verzen.'
'Zo. Zozo. Een Vlaamse Rimbaud.'
'Handen af van Rimbaud!' Sommige eters van het etablissement 'Canterbury' met hun servetten onder de kin geknoopt, anderen met op hun buik een reuzenkreeft op hun kreeftenschort gedrukt, keken schielijk op, een man in rok met gouden ketting om de nek als een Feldpolizist richtte zich op, hij was gebelgd. Johan Vergijsen, ambassadeur van het cultureel tijdschrift Mercurius, wou onder tafel kruipen.
'Op de ambassade,' zei hij snel om een nieuwe krijgskreet te smoren, 'heb ik een blik met twee kilo kaviaar gekregen van Gromyko. Als voorzitter van de Pen-Club.' Om een nieuw geloei tegen te houden fluisterde hij: 'Ik hou niet van kaviaar, maar als gij wilt, mijn appartement is op tien minuten lopen. Nee, ik hou er niet van, het is als met champagne, nee, geef mij maar cider. Of met oesters, nee, geef mij maar mosselen.
Nu heeft de redactie van Mercurius besloten, nu ja, de redactie van Mercurius stelt voor om uw werkstuk op te nemen. Maar vergeef ons ons wantrouwen. Leest ge Engels? Ja? Dat dacht ik al.
Nu denken sommigen onder ons... Niet ondergetekende. Niet onze voorzitter, want die heeft een razend fijne neus...
Want er verschijnt zoveel, beste, zoveel! En vooral, voor de troepen nietwaar? Die Signets, Zephyrs, Penguins, Coronets. Het zou makkelijk zijn om een passage, wat? om een heel boek te plunderen. De grootste erudiet onder ons zou zich laten vangen.
Maar ik heb ook een fijne neus voor die dingen. En nu ik u zie...'
==
Theo van Paemels been is bijna schampavie. Een etterige beenmergontsteking. 'Het is simpel, Louis, in de mergholte en onder het beenvlies hoopt zich een hoop etter en het been, het bot gaat kapot, het gaat te gronde, het is simpel.
Ik kan niet meer gaan jagen. Niet naar beesten en niet naar mensen. Ik maak er geen probleem van. Komen en gaan. Ik heb nog een paar schone jaren. En 't zal mij ook deugd doen dat ik verander van sector. Zij hebben mij op Cultuur gezet. Ja, Louis, adviseur bij 't ministerie van Onderwijs, afdeling Cultuur. Ik ben altijd voor de schone kunsten geweest, ge kent mij. En cultuur, dat is een breed begrip.
A propos, zeg aan uw vader dat hij niet meer in den duik naar de vergaderingen moet gaan van de Joost van den Vondel-Kring, er zitten daar meer mensen-van-ons in dan hij denkt. Het is het moment niet, nu dat Moskou aan het roeren is.'
==
Aan een bucolisch stationnetje gearriveerd. Wachtte.
Las de krant in de boemeltrein. Las: 'gasgevaar', 'gasfilters', 'de gasbalans'. Rook gas. Proefde gas.
De geelster is een bloem.
Wachtte tien minuten terwijl een meisje van een jaar of zestien de volle tien minuten over een sloot sprong, links naar rechts, rechts naar links, elke keer met haar twee voeten plat op de aarde. Toen kwam Claessens aangereden, in een witte Mercedes van 1939, met zwartleren kussens.
'Claessens, Julien. Ik moet Arnold Parmentier vervangen, hij doet u zijn hartelijkste groeten. Hij is de hartelijkste man ter wereld maar als Mercurius zijn Dagen heeft, is Arnold weg. Naar zijn zeilclub. Ik moet de honneurs waarnemen. Ik heb uw bijdrage in drukproef gelezen. Veelbelovend.'
Mercurius en Omer Bossuyt hebben hun goede en slechte dagen.
Diarree. Als een vijftigjarige beklim ik de stenen treden naar het bordes en naar De Dagen van Mercurius. Het huis van Parmentier, zegt Claessens terwijl ik billen samenknijp, gekolk bedwing, werd in Vijftienhonderdentwee belegerd door boeren. Maar Bina van Zanten, Wilma van Kanten, heeft het beleg bedwongen, samengeknepen.
Olijke merrie, Mevrouw Parmentier, het paardengezicht van wie dagelijks paardrijdt. Naast haar Johan Vergijsen. La Parmentiere hinnikt.
'Uiterst tevreden nieuw bloed in Mercurius te zien.' (Niet mijn bloed, poupoule!)
Handjes drukken van Vlaamse Koppen. Darmenalarm, ijzeren wil. Bij de aperitif-maison hulde aan Arnold Parmentier, die jaarlijks zijn huis, zijn museum, zijn landgoed ter beschikking stelt voor De Dagen van Mercurius, Parmentier de mecenas, ook in oorlogstijd zonder vrees op de bres van onze cultuur, helaas nu verhinderd om familiale redenen.
Allen op het terras voor de groepsfoto, ja, de jonge Seynaeve, de benjamin, vooraan. Gehurkt!
De fanfare Sint Meropius blaast. Drie meisjes als garnaalvissers verkleed zingen: 'Uit liefde kom ik dagelijks nu / Bij uw deur dies hengelen / en zoek mijn hartje met het uw / heel ineen te strengelen.'
Vind meteen in de gang het goede kamertje. Hemels. Lakei stond voor de deur te wachten, brengt mij naar mijn plek, aan de linkerhand van mevrouw Fernandel Parmentier.
Redevoering van iemand met witte knevel en witte bakkebaarden en mazelen, Mercurius zelf, stichter en voorzitter en auteur van De Vallei der Ontwrichten. Over de innerlijke weerstand van de Vlaamse intelligentsia, de opoffering van velen, de schande van enkelen. Maar de geest heeft, zoals altijd, overwonnen.
De totale overwinning roept het ongeluk op.
'Nee, Louis, geen wijn drinken bij asperges. Het bederft de...'
'Mevrouw.'
'Ja, cher auteur.'
'Zijn wij samen naar de 'Picardy' geweest?'
'Ik geloof... nee... ik ken de Aisne vrij goed... Chateau-Thierry, Soissons...'
'Mevrouw, zijn wij samen naar de 'Picardy' geweest?'
'Nee.'
'Wilt u mij dan niet bij mijn voornaam noemen?'
'...'
'En, Mevrouw, bij asperges drinkt men wel wijn, een champagne nature.'
De paardentanden die uit de schedels gewrikt werden door twee leerling-slagers in het huis van Nonkel Robert na een zwavelachtige nacht in Walle hadden hun nest teruggevonden in haar hippisch gezicht. Zij wenkt.
'Fernand. Haal eens snel de coteaux de champagne van Moet.'
Lakei ging en kwam. Het ros aan mijn zijde neeg. Neide. (Zuid-N. voor: hinnikte.)
De Vlaamse Koppen met teksten in Zuid en Noord, De Gouden Lier, Vlaamsche Weelde, De Zilveren Fluit, Morgenrood gaapten, staarden, fluisterden, slikten.
'Mevrouw.'
'Ja, Mijnheer Seynaeve.'
Hij sprak en zei in 't za'el zich wendend: 'Mag ik zo vrij zijn u te complimenteren met uw exquis servies?'
'Ja. O ja. Zeker. Het is... Mijn man... Heeft het buitgemaakt, veroverd zal ik maar zeggen. Toen hij bij de Brigade Piron was en gevochten heeft op het laatst tegen de Volkssturm. Het is niet compleet, maar toch. Misschien. Het meest complete servies dat er bestaat van de Buckelburgerbauer.'
==
In het salon week zij niet van mijn zijde, ook al zweefde, klauwierde, vlinderde zij tussen de roodaanlopende gasten, de connaisseurs.
==
'De ellende, mijn waarde, is dat onze auteurs gewoonweg de exacte vakken ver-ne-gli-geren. Zo ben ik ervan overtuigd dat die beste Vanhool, mijn beste maat in d'Academie en de auteur van per-fecte ballades niet eens weet wat een priemgetal is.'
==
'Wat goed getroffen is, is de anale fase van Louis.'
==
'Ik heb ook een zoon die schrijft. Die is nog vroeger begonnen dan gij. Ik heb, geloof ik, iets in mijn portefeuille, van toen hij twaalf was...'
==
'Het gebruik van komma's is ook soms wat bizar. De komma is toch de ademhaling...'
==
'Maar toen hij zeventien was, is hij ermee opgehouden. Ik heb daar veel verdriet van gehad, het verdriet van Belgie, ahaha.'
==
'En de hyperbool, mijn beste. Al te kwistig. En te vergezocht. Zo noteerde ik, wacht even, ja, op pagina tweehonderdtien: ''De verrekijker van de liefde", op pagina driehonderd en zoveel: ''Het woud van verlangen". Kom, kom.'
==
'De komma, la virgule, komt niet van maagd, virgo, maar van virgula, roede.'
==
'Zoals u weet is er bij Euclides geen priemgetal.'
==
'Uw visie op de geschiedenis, nee, nee, nee. De ideale geschiedenis van een volk moet ook zijn dromen inhouden. Nee.'
==
'Maar Karel, de geschiedenis is het geheugen van een volk. Het is voldoende om dat geheugen te vervormen en...'
==
'Ik zit al heel de week met een hoest. Ik neem siroop en 't helpt absoluut niet. Die siroop van Paelinck, die naar chartreuse smaakt.'
==
'Maar Paelinck-siroop, dat is om te versterken!'
==
'Ik heb goed gelachen als die jonge gastjes daar op 't einde dat ander jong gastje vastgepakt hebben, met die bikkel. Ik heb ook zo een keer, ik geloof dat het in 't jaar Zesentwintig was, ik zat toen op het College en...'
==
'Nooit ben ik vervaard geweest tijdens de bezetting. Zelfs niet toen ik met naam en toenaam vermeld werd in de Brusseler Zeitung.'
==
'Marcel, gaat gij mee naar Siam? Met de Pen-Club? Kijken of dat 't waar is wat ze zeggen over 't Chinees vrouwvolk? Want ge gaat toch niet weer uw vrouw meepakken, he?'
==
'Ik moet zeggen, ik neem ook liever mijn eigen vlees mee. Ik eet liever uit een propere telloor.'
==
'Die nieuwe op 't Ministerie schijnt een harde werker te zijn. Van Haere, Van Maele, Van Paemel of zoiets.'
==
'Het is autobiografisch natuurlijk. Ge voelt dat. Er zijn van die dingen. Want toen ik in het College van Sint Amand was, was ik ook, ik kom er recht voor uit, aangetrokken door...'
==
Ik zag hem in een Venetiaanse rococo-spiegel. Zijn hoofd was half zo groot als het mijne.
Ik wenkte hem. Met een kromme wijsvinger als een vleeshaakje. Hij was fors, donkerblond, met een dikke neus, een smal mondje en roodomrande ogen. Hij kwam. Ik was dronken en helemaal niet dronken.
'Waarom kijkt gij zo naar mij? Ben ik zwart?'
'Nee,' zei hij balorig. Kortrijks accent. 'Njie.'
'Wat doet gij hier?'
'Ik moet gereed staan van mijn Nonkel, voor als er iets zou mankeren.'
'Wie is uw Nonkel?'
'Julien Claessens.'
'De dekhengst van Mary Merrie Maria Parmentier?'
Mijn tong was doordrenkt, haperde.
'Wat gaat ge doen met het geld?' vroeg hij.
'Welk geld?'
'Dat Mercurius u betaalt voor 't afdrukken van uw roman.'
'Het is een novelle.'
'Kaas van Elsschot is korter. En gij krijgt tachtig frank per pagina.'
Hij at de schaal leeg. Cake, amandelkoekjes, kletskoppen, nogabrokjes, pralines. Toen de klontjes suiker bij de koperen koffiekan.
'Het is onrechtvaardig.'
'Wat?'
'Van mij gaan ze nooit iets afdrukken in Mercurius. En ik ben een jaar ouder als gij ('kben e jor oeder as gie').'
'Waarom zouden ze van u niets afdrukken?'
'Omdat ik een dichter van onze tijd ben.'
Ik klapte in mijn handen. Het Parmentier-museum doofde zijn licht en klank.
'Broeders! Ek e d'jere U te presenteeeern nen digtre van oenzen tied!'
Hij schrok niet, bloosde niet, kakte niet in zijn broek als iemand die ik ken. Hij wendde zich aan alle kanten en boog. Hij haalde een zeer kortgeleden gevouwen folioblad te voorschijn en las met onverminderd Kortrijks accent, ik schrijf het nu over:
'Geprezen zij de wurger van de nachtegaal, geprezen zijn
alle vrouwelijke zoogdieren, de holtedieren en de zijrivieren,
de neten en Zwevegem.
Geprezen zijn de onmisbare behoeften en de getijen
en de met gas gevulde vliezen en de amberen vliegen.
Geprezen zijn de van het slijk gespeenden
en zij die de dingen niet kennen zoals zij zijn
maar zoals zij verschijnen.
Geprezen zijn de plant en Tarzan die hangt aan de plant.
Geprezen zij mij.'
Hij knikte voor het mager applaus. Hij overhandigde mij het blad. 'Verlies het niet.'
De Vlaamse Koppen ratelden zachtjes tot er een riep: 'Geprezen zijn de meidoorn en de neushoorn.'
Claessens, zijn oom, zei, zonder zijn neef aan te kijken: 'Mijnheer Seynaeve, als ge op een bepaald ogenblik naar huis wilt, dan sta ik meteen tot uw beschikking.'
'Ge gaat niet veel mankeren,' zei de neef. 'Direct gaan ze naar de familiekapel en dan naar de parochiezaal voor de verkiezing van de ''Tineke van Heule" van dit jaar.'
'Ge moet mij maar een teken doen als ge...' zei de oom en ik zei: 'Ventje, gij kunt mijn zak opblazen.'
==
De neef liep met mij mee naar het rustiek station.
'Het was een schoon gedicht. Bravo.'
'Ik maak er zo drie per dag,' zei hij.
'Dat is rap!'
'Het is mijn techniek. Ik zet alle omschrijvingen van een kruiswoordraadsel een beetje achter mekaar, schots en scheef.'
'Van De Standaard!'
'Ook.'
Hij zei niets meer. Dus ik ook niet. Samen zongen wij 'Tout va tres bien, ma-da-me la marquise', de fox comique van Ray Ventura et ses Collegiens. Wij hoorden de saxofoon en de paukenslag. Wij zagen een meeuw die hinkte.
==
We gaan zien. Wij gaan
zien. Toch.